Voor mezzo sopraan en strijkkwartet
Over zijn eerste dichtbundel Chamber Music zei James Joyce: ‘when I wrote them I was a strange lonely boy, walking about by myself at night and thinking that some day a girl would love me.’ Het zijn eerste oefeningen in poëzie. De stijl is heel klassiek, maar evenwichtig en rijk aan pakkende beeldspraak. De gedichten zijn daarom heel geschikt om muzikaal in te kleuren, diepte te geven en sferen te versterken.
There’s music along the river / For Love wanders there…
In de bundel Chamber Music legt Joyce een direct verband tussen (de romantiek van) de natuur en muziek. Vervolgens wordt de muziek als vanzelfsprekend gekoppeld aan liefde. Het is een haast filosofisch concept dat muziek (en als gevolg ook de liefde) altijd aanwezig is, mits je er ontvankelijk voor bent. En dat is het uitgangspunt voor de muziek die ik heb geschreven: de sferen die Joyce oproept, de geluiden die hij gehoord dwalend door Dublin en omgeving heeft gehoord.
Tijdens het schrijven van de muziek gaf de poëzie duidelijk richting. Er zijn verschillende motieven die in de gedichten terugkomen die ook muzikaal voor coherentie zorgen. De klassieke architectuur en woordkeus zijn uiteindelijk ook bepalend geweest voor het muzikale idioom, zozeer zelfs dat er onverbloemde stijlreferenties in de compositie terecht zijn gekomen. Ik vermoed dat Joyce daar geen principieel bezwaar tegen had, en ik voel me gesterkt door het liefdevolle gebruik van het duet ‘Là ci darem la mano’ uit Don Giovanni als motief in Ulysses.
Misschien zijn niet alle gedichten van Chamber Music even sterk, maar de eerste 9 gedichten van de bundel zijn compact en niet sentimenteel. Ik voel een mooie spanningsboog eroverheen lopen: De eerste vier liederen vormen samen een eenheid (kant A), de volgende vijf een verzameling contrasterende emoties die elkaar perfect aanvullen (kant B).
Chamber Music is geschreven in opdracht van Aike Kruize.
Eerste uitvoering: 16 september 2018 door Helena van Heel & Spinoza Quartet